Definitie voedingsvezels

Het is van belang dat er een definitie is voor voedingsvezels die algemeen wordt geaccepteerd. In Europa is een definitie voor vezels bepaald. Het is belangrijk voor onder meer:

  • eenduidigheid over de aanbevelingen op het gebied van voedingsvezels;
  • de declaratie van de voedingswaarden; en
  • de interpretatie van onderzoeksresultaten over de vezelconsumptie en gezondheidseffecten.

De in de wet vastgelegde Europese definitie van vezels bepaalt of een voedingsvezel ook daadwerkelijk als vezel gedeclareerd mag worden op het etiket. De definitie luidt:

‘Koolhydraatpolymeren bestaande uit drie of meer monomere eenheden, die in de menselijke dunne darm niet verteerd en niet opgenomen worden en tot de volgende categorieën behoren:

  • eetbare koolhydraatpolymeren die van nature voorkomen in levensmiddelen zoals die worden geconsumeerd;
  • eetbare koolhydraatpolymeren die langs fysische, enzymatische of chemische weg uit grondstoffen voor levensmiddelen zijn verkregen en een gunstig fysiologisch effect hebben dat door algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens wordt gestaafd;
  • eetbare synthetische koolhydraatpolymeren met een gunstig fysiologisch effect dat door algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens wordt gestaafd.’

Daarnaast staat aanvullend het volgende vermeld:
De koolhydraatpolymeren van plantaardige oorsprong die aan de definitie van voedingsvezel voldoen, kunnen in de plant voorkomen in nauwe associatie met lignine of andere niet-koolhydraatbestanddelen zoals fenolverbindingen, wassen, saponinen, fytaten, cutine of fytosterolen. Wanneer deze stoffen in nauwe associatie met koolhydraatpolymeren van plantaardige oorsprong voorkomen en samen met die koolhydraatpolymeren worden geëxtraheerd, mogen zij voor de analyse van het vezelgehalte als voedingsvezels worden aangemerkt. Wanneer deze stoffen echter van de koolhydraatpolymeren worden gescheiden en aan een levensmiddel worden toegevoegd, mogen zij niet als voedingsvezels worden beschouwd.

De wettelijke definitie voor voedingsvezels laat ruimte voor discussie. Zo is er discussie over de vraag of geïsoleerde en synthetische vezels hetzelfde effect hebben als voedingsvezels die van nature in voedingsmiddelen voorkomen. Sommige wetenschappers stellen dat het lichaam geen verschil kan waarnemen tussen een vezel die aanwezig is in een graankorrel en exact dezelfde vezelstructuur die is geïsoleerd uit graankorrels of nagemaakt en vervolgens toegevoegd aan bijvoorbeeld witbrood of een vruchtendrank. Ook een laboratoriumanalyse kan hierin geen onderscheid maken.

Andere wetenschappers wijzen erop dat het bewijs voor het beschermende effect van voedingsvezels tegen diverse chronische ziekten afkomstig is van studies met voeding die van nature vezelrijk is. Op basis van die studies valt dan ook niet te zeggen of toegevoegde geïsoleerde en synthetische vezels hetzelfde effect zouden hebben. Men denkt bovendien dat de zogenaamde co-passengers (stoffen die met voedingsvezels meeliften) waaronder vitaminen, mineralen en andere bioactieve stoffen een belangrijke rol spelen. Daarnaast zijn de verschillende voedingsstoffen in de plant met daarin de vezels wellicht een voorwaarde voor de gunstige gezondheidseffecten.

Daarom geldt voor geïsoleerde en synthetische voedingsvezels een extra wettelijke voorwaarde. Er moet voor de voedingsvezel algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs zijn van een gunstig fysiologisch effect. Pas wanneer dit bewijs er is, mag een geïsoleerde of synthetische vezel onder voedingsvezels worden gedeclareerd en anders niet. Indien u geïsoleerde voedingsvezels zoals inuline of psyllium in uw producten verwerkt om een specifiek gezondheidseffect of om het totaal vezelgehalte te verhogen, is het dus van belang het wetenschappelijk bewijs dat de betreffende vezel een gunstig fysiologisch effect kent in uw bezit te hebben. Het verzoek voor deze gegevens kunt u uiteraard ook bespreken met de leverancier van de geïsoleerde vezel.