Bronnen en type voedingsvezels

Er zijn diverse bronnen van voedingsvezels te onderscheiden. Plantaardige voeding vormt de grootste, natuurlijke bron van voedingsvezels, maar ook schimmels bevatten vezels. De vezels in planten zorgen voor stevigheid en voor opslag van voedingsstoffen. Met name de celwanden en schillen van planten en vruchten zijn rijk aan vezelmateriaal. Veel vezels komen dus van nature in onze voeding voor en kunnen eventueel daaruit worden geïsoleerd (dus uit vezelhoudende producten de vezels halen). Ook is het mogelijk dat vezels synthetisch worden gemaakt.

Brood is gemaakt van graan en is daarmee een belangrijke leverancier van voedingsvezel in de Nederlandse voeding. In de graankorrel zijn verschillende voedingsvezels te vinden. De buitenste lagen vormen samen de zemel. De zemel bevat een hoog gehalte aan voedingsvezels, zoals cellulose, bèta-glucanen en xylanen. In de kiem en het meellichaam zijn ook vezels te vinden, maar veel minder dan in de zemellagen.

Naast de vezels die van nature in vooral de zemel aanwezig zijn, ontstaan er tijdens het broodbereidingsproces ook vezels. Zetmeel uit het meellichaam (de endosperm) wordt namelijk bij het afkoelen van het brood gedeeltelijk omgezet in resistent zetmeel (niet verteerbare koolhydraten = voedingsvezel).

In brood is de graankorrel het belangrijkste ingrediënt dat voor voedingsvezels in het eindproduct zorgt. Maar ook de toevoeging van peulvruchtenmeel, zaden, noten en gedroogde vruchten verhoogt het vezelgehalte van brood en andere bakkerijproducten. Ook in een aantal banketproducten zitten voedingsvezels, zoals een kokosmakroon. Daarnaast wordt er de laatste jaren ook vaker gebruik gemaakt van geïsoleerde voedingsvezels zoals inuline uit chicorei, cellulose uit graan en pectine uit fruit. Deze vezels gebruikt men vooral in broodsoorten waarvan men het vezelgehalte wil verhogen met behoud van de eeteigenschappen van witbrood (zachte, luchtige structuur). Onder documenten vindt u de gemiddelde voedingsvezelgehalten in Nederlands brood  en in banket.

Algen, wieren, schimmels (paddenstoelen) en schaaldieren bevatten ook onverteerbare koolhydraten. Deze komen niet allemaal in grote aantallen in onze Westerse voeding voor, maar kunnen wel dienen als bron voor geïsoleerde vezels die aan onze voeding worden toegevoegd voor een specifiek gezondheidseffect of om de textuur van voedingsmiddel te verbeteren. Melk bevat eveneens onverteerbare koolhydraten, die een vezelfunctie hebben voor de mens. Voor baby’s vormen deze niet-verteerbare koolhydraten in de moedermelk de belangrijkste vezels.

We kunnen diverse typen voedingsvezels onderscheiden.  Hieronder staat een overzicht van de belangrijkste voedingsvezels die voorkomen in de Nederlandse voeding:

  • Arabinoxylanen: arabinoxylanen zijn hemicellulosen (verzamelnaam voor koolhydraten die voorkomen in planten) die veel in granen voorkomen.
  • Bèta-glucanen: bèta-glucanen bevinden zich in de celwand van granen (met name in haver en gerst) en in paddenstoelen en allerlei micro-organismen als gisten.
  • Cellulose: plantaardige voedingsmiddelen zoals groenten, fruit en granen zijn rijk aan cellulose. Een kwart van de voedingsvezels in granen en fruit bestaat uit cellulose. In groenten en noten is dit ongeveer een derde. 
  • Fructanen: fructanen bestaan voornamelijk uit fructose (een enkelvoudige suiker). Inuline is de meest bekende van de natuurlijk voorkomende fructanen. Het komt van nature veel voor in uien, cichorei en artisjokken. Fructanen kunnen ook synthetisch geproduceerd worden uit suiker.
  • Fructo-oligosachariden: fructo-oligosacariden, afgekort FOS, kunnen gehydrolyseerd worden uit inuline en synthetisch geproduceerd worden uit suiker. FOS wordt toegevoegd aan bijvoorbeeld zuigelingenvoeding.
  • Galacto-oligosachariden: galacto-oligosacariden, afgekort GOS, kan geïsoleerd worden uit melksuikers. GOS wordt toegevoegd aan bijvoorbeeld zuigelingenvoeding.
  • Guargom: guargom is een fermenteerbare vezel en wordt gewonnen uit de zaden van de guarplant en als additief (E 412) gebruikt als stabilisator, emulgator en verdikkingsmiddel.
  • Hemicellulose: hemicellulose is een verzamelnaam voor een reeks vezels die worden gemaakt in planten. In planten worden alle andere polysachariden dan cellulose, pectine en zetmeel tot hemicellulose gerekend. Ongeveer een derde van de voedingsvezels in fruit, groenten, peulvruchten en noten bestaat uit hemicellulose.
  • Inuline: inuline is een polysacharide en zit in preien, uien en in de wortels van onder andere cichorei, schorseneer en artisjok. Het wordt gebruikt om bijvoorbeeld vetarme producten smeuïger te maken.
  • Pectine: pectine is aanwezig in de celwand van groenten en fruit en in het materiaal dat zich tussen deze celwand bevindt. Fruit is de belangrijkste bron van pectine, maar pectine maakt ook voor 15-20% deel uit van de voedingsvezels in groenten en peulvruchten.
  • Polydextrose: polydextrose is een oligosacharide en wordt als additief (E 1200) gebruikt als verdikkingsmiddel en vulmiddel.
  • Psyllium: psyllium is een fermenteerbare voedingsvezel die wordt gewonnen uit de schillen van weegbreezaden (Ipsagul) en ook wordt toegepast als verdikkingsmiddel. 
  • Resistent zetmeel: resistent zetmeel – ook wel resistant starch (RS) genoemd – zijn zetmeelmoleculen en afbraakproducten van zetmeel die niet in de dunne darm worden verteerd. Het komt in grote hoeveelheden voor in peulvruchten, granen (tarwe, maïs, rijst), zaden, groene bananen en afgekoelde aardappelen.

Naast deze voedingsvezels bestaat er een aantal andere typen, die een kleinere bijdrage leveren aan onze voeding of die bijvoorbeeld als additief in levensmiddelen worden gebruikt. Te denken valt aan agar, alginaten of xanthaangom. Meer informatie over de verschillende type vezels vindt u in het handboek ‘Voedingsvezels ontrafeld’; het handboek is op te vragen voor de bakkerijbranche via kennis@nbc.nl. Ook bevat dit handboek een lijst met leveranciers die verschillende bronnen van vezels aanbieden.